Duurzame olie- en waterakkoorden tussen Israël, Jordanië en Irak kunnen fundamenten leggen voor regionale stabiliteit

Interview in De Morgen, 10/04/2003

Israël en Jordanië zullen eerstdaags al topoverleg voeren over het heropenen van een oliepijplijn die vanuit het noordelijke Mosoel via Jordanië naar de Israëlische havenstad Haifa loopt. Het overleg illustreert hoe grondig de economische en politieke machtsverhoudingen in de regio zullen veranderen na Saddams val.

Het Israëlische ministerie van Infrastructuur bevestigde gisteren dat het overleg eerstdaags zal plaatsvinden. Volgens een welingelichte bron zal bevoegd minister Yosef Paritzky, van de lekenpartij Shinui, Jordaanse topambtenaren ontmoeten. Paritzky zal overleggen over de hoop dat een democratische regering in Bagdad perspectieven zal openen voor het heropenen van de oliepijplijn tussen Irak en Israël via Jordanië.

Jordanië zelf zou vragende partij zijn om de gesprekken te beginnen. "Jordanië nam contact op met het kantoor van de premier, die daarop Paritzky opdracht gaf om de Jordaniërs te ontmoeten", zei de Israëlische bron tegen Reuters. "We weten dat het deel van de pijplijn over ons grondgebied in uitstekende staat is maar we willen weten hoe de pijplijn in Jordanië eruitziet en of ze de lijn daar makkelijk kunnen heropstarten."

De gesprekken komen niet als een verrassing. Ha'aretz schreef al op 31 maart dat Paritzky gevraagd had naar een ingenieursstudie over de staat van de oliepijplijn vanuit Mosoel, in de hoop dat ze binnenkort Iraakse olie naar de Israëlische havenstad Haifa zal brengen. Voor Israël zou de Iraakse olie meer dan welkom zijn. Ze zou immers veel goedkoper zijn dan de olie die vanuit Rusland wordt aangevoerd, wegens de hoge transportkosten. Volgens Paritzky kunnen Israëls brandstofkosten met 25 procent gereduceerd worden. Zijn plan is om de havenstad Haifa om te vormen tot het 'Rotterdam van het Midden-Oosten'.

De toevoer van olie naar Haifa stopte in 1948, op het einde van het Britse mandaat en de onafhankelijkheidsoorlog die leidde tot de oprichting van de staat Israël. "Het is te vroeg om in te schatten wanneer de pijplijn weer kan worden opgestart en wat de financiële impact daarvan zal zijn, maar het zal uiteraard substantieel zijn", zei de bron. "Alles zal natuurlijk afhangen van het soort regering dat in Irak aan de macht komt. De Jordaniërs zijn echter optimistisch en Paritzky is erop gebrand snel een plan op te stellen om de olietoevoer herop te starten."

Jordanië zal echter niet zomaar de pijplijn opnieuw openen. Nu al wordt volop gespeculeerd welke pasmunt Amman zal vragen. Behalve harde valuta zou een van de mogelijkheden water kunnen zijn, wat in het Midden-Oosten een schaars goed is. "Jordanië heeft inderdaad een argument in huis om water als pasmunt te gebruiken", zegt UG-waterexpert Stefan Deconinck. "In het huidige vredesakkoord met Israël werd overeengekomen dat Tel Aviv middelen zou vrijmaken om ontziltingsinstallaties te bouwen, die werken op fossiele brandstoffen zoals aardolie. Dat is nog niet gebeurd. Het is dus niet denkbeeldig dat Jordanië dat nu weer ter sprake zal brengen." Deconinck meent wel dat geen water-voor-olieakkoord gesloten zal worden. Israël heeft immers zelf een schrijnend tekort aan water. "Hun nationale waterbronnen zullen ze niet afgeven."

Wel opent de regimewissel in Bagdad nieuwe perspectieven voor regionale waterakkoorden die zowel de politieke als economische stabiliteit ten goede kunnen komen. Israëli's en Palestijnen bijvoorbeeld zitten elkaar in de haren om water. Een Israëli verbruikt jaarlijks gemiddeld 320 kubieke meter, een Palestijn slechts 35. Iraaks water kan dat onevenwicht misschien herstellen.

"Irak heeft immers het meeste water per hoofd van de bevolking in de regio, vooral door de wateraanvoer van de Tigris. Elke inwoner verbruikt jaarlijks 1.850 kubieke meter, in hoofdzaak voor irrigatie van landbouwgronden. Hoewel Irak het meest verbruikt van alle landen in het Midden-Oosten, zelfs meer dan België met zijn 877 kubieke meter per inwoner per jaar, hebben ze nog altijd een overschot."

Struikelblok is wel dat in tegenstelling tot het klassieke olietransport 'waterpijplijnen' nog steeds niet hun economische rendabiliteit hebben bewezen. Bovendien is geen enkele staat graag afhankelijk van water of olie uit het buitenland. Daarom pleiten experts zoals Deconinck al langer voor politieke raamakkoorden die gesloten worden met hulp van de internationale gemeenschap. Voor waterbeheer in het Midden-Oosten zou bijvoorbeeld een regionale organisatie in het leven kunnen worden geroepen, naar het model van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), die in de jaren vijftig de angel uit een potentieel Europees energieconflict haalde.