Opiniestuk in De Tijd, 22/05/2002

Geen enkele oorlog leidt tot vrede. Ook deze niet. Zoveel is duidelijk. De werkelijke uitdagingen waar de partijen in het Midden-Oosten voor staan, liggen veel dieper dan enkel maar de evenementen en conflicten zoals deze zich momenteel aan de oppervlakte voordoen.

Zo is water een fundamenteel mensenrecht. Mondiaal kan het onmiddellijke belang van zuiver drinkwater, sanitair en hyghiëne voor de mens, naast redenen van milieu en duurzaamheid, worden samengevat als de basisremedie tegen ziekte, als economische hefboom en als motor voor sociale ontwikkeling.

Het ontbreken van zuiver water en een manke sanitair zijn in de meeste ontwikkelingslanden de voornaamste oorzaak van ziekte en overlijden. Niet enkel de economische weerslag van watergerelateerde ziekten, maar ook het negatieve effect op het tijdsbeheer van zo'n miljard mensen uit het Zuiden die water moeten aandragen om aan de familiale behoeften te voldoen, hebben een stevige impact op het ontbreken of vertragen van de lokale ontwikkeling. Het belang van een minimum hoeveelheid zuiver water op een redelijke afstand wordt dan ook door velen (de Verenigde Naties incluis) begrepen als een mensenrecht dat evenals zuivere lucht hoog op de prioriteitenlijst staat.

Als sinds het einde van de jaren '80 circuleren scenario's waarin zowel voor de Palestijnen, de Jordaniërs als (in mindere mate) voor de Israëli's grote problemen voorzien worden in de waterbevoorrading. Terugkijkend naar wat er de voorbije jaren is gedaan om deze doemscenario's te vermijden, moeten we vaststellen dat beleidsmakers dit probleem altijd voor zich uit hebben geschoven. Een langetermijnbeleid heeft het afgelegd tegen visies die op kortere termijn politiek veel interessanter leken. Het huidige Israëlisch-Palestijnse conflict kadert hierin.

Een van de belangrijke watervoorraden die dreigen op te raken, ligt onder de Westelijke Jordaanoever. Sinds de verovering ervan door Israël is dit water een van de belangrijkste knelpunten in het Israëlisch-Palestijnse conflict. Onder de heuvels van dit deel van de Bezette Palestijnse Gebieden bevindt zich een ondergrondse waterhoudende gesteentelaag (de bergaquifer) die ieder jaar aangevuld wordt door de winterse regens.

De Palestijnse bewoners van de Westelijke Jordaanoever hebben tot 1967 met behulp van wa terputten naar eigen believen gebruik gemaakt van dit water. Na 1967 werd de controle over de watervoorraden de dorpen en lokale gemeenschappen ontnomen en overgelaten aan de Israëlische militaire commandanten, die het waterverbruik voor de Palestijnen drastisch beperkten.

Vergunningen voor de bouw van nieuwe of de modernisering van bestaande pompinstallaties werden stelselmatig geweigerd. Het 'om veiligheidsredenen' opvorderen van landbouwgrond - inclusief gewassen en waterputten - was een andere manier om de Palestijnse waterbehoeften te beheersen. Wie hiervan profiteerden waren de joodse kolonisten in hun naburige nederzettingen, die wel op voldoende goedkoop water konden rekenen voor de uitbouw van nieuwe landbouwprojecten. De gevolgen zijn duidelijk zichtbaar: binnen hun omheining leven de joodse kolonisten tussen hun groene gazons en goedgevulde zwembaden terwijl de Palestijnen in de omliggende dorpen en steden in een andere wereld leven, waar water schaars, en de waterinfrastructuur verouderd en ontoereikend is.

Dat de Israëlische waterpolitiek aan de grondslag ligt van de Palestijnse onderontwikkeling, kunnen we illustreren met het voorbeeld van de landbouw. Zowel in Israël als voor de Palestijnen is landbouw de sector die het meeste water verbruikt (minstens 75 procent van de totale waterconsumptie). Het aandeel van de landbouw in de Israëlische economie daalde het laatste decennium voortdurend, en is nu goed voor ongeveer 2 procent van het bruto nationaal product (BNP). De Palestijnse economie is veel sterker afhankelijk van landbouw en water voor irrigatie: het aandeel in het BNP bedraagt 32.9 procent, en meer dan een derde van de Palestijnse huishoudens is voor hun inkomen afhankelijk van de landbouw. Desondanks wordt de Palestijnse landbouwontwikkeling voortdurend verhinderd door de lage waterquota die door de Israëlische functionarissen worden toegewezen. Israël wentelt hiermee zijn eigen watertekort af op de Palestijnen, die door hun ondergeschikte economische en politieke positie geen mogelijkheden hebben om zich te wapenen tegen de gevolgen van de watercrisis.

Zelfs zonder een Intifadah komt er 's zomers op sommige plaatsen nauwelijks water uit de kraan en moeten de mensen het stellen met water dat aan hoge prijzen wordt verdeeld door tankwagens van de Israëlische watermaatschappij Mekorot. Geen wonder dat dit voor de nodige frustraties zorgt bij de Palestijnen, wanneer zelfs de objectieve Israëlische media deze toestanden aan de kaak stellen.

Een kleine vergelijking maakt het verschil duidelijk. Volgens recente (Israëlische) cijfers heeft een Israëli meer dan vijf keer zoveel water ter beschikking als een Palestijn op de Westelijke Jordaanoever; voor hun water betalen de Palestijnen nu tot 40 keer meer dan de joodse kolonisten in de nederzettingen. De huidige Israëlische aanvallen op Palestijnse dorpen en steden maken dit allemaal nog een stuk erger. Ook al vormt water officieel geen militair doelwit, toch worden waterreservoirs en bijhorende infrastructuur onverbiddelijk en systematisch met de grond gelijk gemaakt.

De tweede Intifadah is een symptoom van het ongenoegen dat leeft door de gefnuikte verwachtingen en het gebrek aan vooruitzichten op een leefbare toekomst - een toekomst waarin water een fundamentele rol speelt. Maar veel ruimte voor een herverdeling van het water is er niet. Het grootste deel van de gemeenschappelijke watervoorraden is al in gebruik genomen, en door de schaarste wordt het voortbestaan van het hele hydrologische systeem op termijn bedreigd door overconsumptie en vervuiling.

Vrede komt er niet als de huidige oorlog stopt. Water is een van de onderwerpen waarover een eventueel vredesakkoord zich dient uit te spreken. Het besef is groot dat net omwille van de gevoelige en strategische aard, dit steeds is uitgesteld in de onderhandelingen over een definitieve regeling van het conflict. Enkel wanneer alle landen in de regio het probleem van het nakende watertekort samen aanpakken, kan een catastrofe worden vermeden. Dan nog is samenwerking aan economische en maatschappelijke ontwikkeling en stabiliteit, veel meer dan grote infrastructuurwerken, de noodzakelijke voorwaarde voor deze landen om zich beter aan te passen aan de gevolgen van de toenemende waterschaarste.

De tijd dringt, en iedere dag dat er geen oplossing wordt gevonden voor de crisis, is een dag lang verloren water, verloren leven, een dag lang verloren vrede. Om het met de woorden van John Friedman, adviseur van de voormalige Israëlische premier Ehud Barak, tijdens de Wereld Waterconferentie van Maart 2000 in Den Haag te zeggen: 'Een regionale oplossing van het waterprobleem moet er zo snel mogelijk komen. We moeten de komende maand vrede sluiten, anders zijn we misdadigers.' Meer dan twee jaar later bevestigt de huidige Israëlische regering de relevantie van deze uitspraak.

Stefan Deconinck en Peter De Roo.

De auteurs zijn respectievelijk verbonden als wetenschappelijk medewerker aan het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling van de Universiteit Gent en als European Desk Coordinator van de niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie PROTOS, water maakt vrij.