Interview in De TIjd, 14/07/2001.
Het Midden-Oosten is een ontvlambare regio. Daarvan moet niemand nog worden overtuigd. Dat de regio eveneens een rampzalige droogte tegemoet gaat, is minder bekend. Dat komt omdat water nu eenmaal weinig fotogeniek is, zegt Stefan Deconinck, wetenschappelijk medewerker aan het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling van de Gentse Universiteit. Niettemin vormt water een van de hoofdthemas van het Israëlisch-Palestijns conflict. In deze periode van aanhoudende droogte en waterkrapte dreigen de Palestijnen immers opnieuw de dupe te worden. Zolang Israël hun geen gelijke toegang tot water kan waarborgen, is elk vredesakkoord gedoemd om te mislukken.
Alarmkreten waren er de voorbije decennia nochtans genoeg. Terwijl Israël en Jordanië uit hun voorraden steevast meer water oppompten dan jaarlijks opnieuw kon worden aangevuld, wezen specialisten op mogelijke gevaren. Ondertussen zijn we de fase van de waarschuwingen voorbij: na enkele opeenvolgende droge winters en hete zomers bereikte het Meer van Galilea onlangs het laagste peil sinds mensenheugenis. Volgens wetenschappers een explosieve situatie. Deconinck: Er zal niet alleen minder water kunnen worden afgetapt, ook het risico voor vervuiling neemt toe, waardoor het weinige overblijvende water onbruikbaar dreigt te worden. In een regio waar de internationale en binnenlandse spanningen sowieso al hoog oplopen, heeft water het effect van olie op een vuur. Of hoe enkele druppels water het hele vredesproces in het Midden-Oosten op de helling kunnen zetten.
Er waren vijf hete hangijzers waarvoor in het voorlopig akkoord tussen Israëlis en Palestijnen van 95 nog geen oplossing werd gevonden. De verdeling van de watervoorraden was daar een van. Raakt water de kern van het conflict?
Stefan Deconinck: Absoluut, hoewel dat uit de strijd aan de oppervlakte misschien niet altijd af te leiden valt. De huidige opstoot van geweld ontstond na het omstreden bezoek van Ariel Sharon aan de Tempelberg. Maar dat voorval was slechts de spreekwoordelijke druppel. De intifada is het gevolg van een uitbarsting van opgekropte frustraties, waarbij water een belangrijke rol speelt. De reden ligt voor de hand: in een regio die te kampen heeft met een acuut watertekort, verkeert Israël in een betere positie wanneer het aankomt op gebruik van de gedeelde watervoorraden. Het controleert de bronnen aan de bovenloop van de Jordaan en heeft met het Meer van Galilea een natuurlijk waterreservoir. In die situatie kunnen de Israëlis de watervoorraad maximaal exploiteren, wat ze ook doen. Via een kanalennetwerk leiden ze bijvoorbeeld water van de ingang van het meer om naar de Israëlische kustvlakte en naar de Negevwoestijn in het Zuiden. Jordanië en Syrië zorgen op hun beurt dan weer dat ze maximaal profiteren van het water van de Jarmoek, een zijrivier van de Jordaan die door hun gebieden loopt. Het resultaat is dat de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever niets meer aan de Jordaan hebben. Wat overblijft, is een vuile modderstroom die nog nauwelijks de naam rivier waardig is. De Israëlische oud-premier Shimon Peres zei daarom ooit dat er door de Jordaan meer geschiedenis loopt dan water.
Daarnaast is er ook de bergaquifer, een waterhoudende gesteentelaag die voor een groot deel onder de heuvels van de Westelijke Jordaanoever ligt. Sinds de bezetting van dat gebied door Israël in 1967 is dat water een van de belangrijkste twistpunten tussen Israëlis en Palestijnen. In feite wordt dat reservoir tijdens de wintermaanden aangevuld met regenwater dat voornamelijk op de Palestijnse gebieden valt. Maar een groot deel stoomt ondergronds op natuurlijke wijze Israël binnen, buiten het bereik van de Palestijnen die het enkel kunnen gebruiken als ze putten boren en het water oppompen. En hier knelt het schoentje: vóór 1967 konden de Palestijnen naar eigen believen gebruik maken van dit water, maar sinds de bezetting heeft het Israëlische leger de controle over de watervoorraden overgenomen en werd het waterverbruik drastisch beperkt.
De Palestijnen zijn voor hun waterbehoefte dus bijna volledig afhankelijk van de Israëlische goodwill?
Deconinck: Inderdaad. Voor de exploitatie van nieuwe of bestaande putten hebben ze een vergunning nodig. In theorie kunnen ze die aanvragen bij de Israëlische nationale watermaatschappij Mekorot, maar in de praktijk krijgen ze die niet. De joodse kolonisten daarentegen wordt geen strobreed in de weg gelegd. Voor de uitbouw van hun watervoorzieningen creëerde het waterbeleid zelfs gunstige voorwaarden. De gevolgen zijn duidelijk merkbaar: terwijl de kolonisten binnen hun omheiningen leven tussen de groene gazons en de zwembaden, komt er in de omliggende Palestijnse dorpen amper water uit de kraan. De bewoners moeten het dan stellen met water dat wordt verdeeld door de tankwagens van Mekorot. Maar ook hier werkt de overheid met twee maten. De Palestijnen moeten vijf tot tien keer meer betalen voor hun water dan de kolonisten. Niet omdat de werkelijke prijs zoveel verschilt, maar omdat de Zionistische Wereldorganisatie voor de joden het verschil bijpast.
Het Joods Agentschap, dat is het onderdeel van de Zionistische Wereldorganisatie dat belast is met de immigratie in Israël, was tot 1995 zelfs aandeelhouder in Mekorot. Daarna verkochten ze hun deel aan de Israëlische overheid, onder de voorwaarde dat die niet zou raken aan de watervoorzieningen in de joodse nederzettingen. Want dat zou in strijd zijn met het zionistische ideaal van de bloeiende woestijnen. De huidige staat Israël is er maar gekomen omdat joodse kolonies zich vestigden in de woestijn en na veel zwoegen en wroeten de grond vruchtbaar maakten. En dat zit natuurlijk in het collectief geheugen: de staat Israël is ontstaan uit een dorre woestijn en water speelt daarin een cruciale rol. Als je het water wegneemt uit de landbouw, dan haal je eigenlijk een beetje de ziel uit het zionistische gedachtegoed weg.
Is dat de reden waarom Israël tegen wil en dank zijn landouwproductie blijft handhaven, ook al is dat vanuit economisch oogpunt niet altijd even efficiënt?
Deconinck: Dat is inderdaad een gevoelig thema. De Israëlis zeggen: Wij hebben altijd een waterintensieve landbouw gehad en het ligt moeilijk voor ons om dat te gaan terugschroeven. Maar eigenlijk is de situatie volledig scheefgetrokken. Zowel in Israël als bij de Palestijnen verbruikt landbouw minstens 75 procent van de totale waterconsumptie. Met dat verschil dan wel dat het aandeel van landbouw in de Israëlische economie slechts 2 procent bedraagt, tegenover 32,9 procent bij de Palestijnen. Voor de Israëlische economie is landbouw dus totaal niet belangrijk, maar toch blijven ze er een gigantische hoeveelheid water aan verspillen. Israël wentelt hiermee zijn eigen watertekort af op de Palestijnen, die door hun ondergeschikte positie geen mogelijkheden hebben om zich te wapenen tegen een komende watercrisis. Als je het cru stelt, is de Israëlische waterpolitiek eigenlijk rechtstreeks verantwoordelijk voor de Palestijnse onderontwikkeling.
Alternatieven
Is het alternatief dat Israël niet meer op zon schaal aan landbouw zou doen, dan niet bespreekbaar?
Deconinck: Op papier heb je hiervoor inderdaad mooie argumenten. Het land beschikt bijvoorbeeld over voldoende middelen om landbouwproducten aan te kopen op de wereldmarkt in plaats van ze zelf te produceren. De import van voedsel staat dan gelijk met de import van virtueel water. Maar in de praktijk heeft elk land de behoefte om een zekere hoeveelheid van het voedsel zelf te produceren, net zoals een land de behoefte heeft om een eigen luchtvaartmaatschappij te hebben, ook al is dat op den duur niet meer rendabel. Als je het rationeel benadert, is dat argument natuurlijk grote onzin, zeker als je ziet welke producten Israël kweekt op eigen bodem. Dat zijn vooral exportgewassen zoals sinaasappels, pomelos en zelfs bloemen en aardappelen, terwijl ze hun eigen graan voor een groot deel moeten invoeren. Maar Israël heeft voor die producten een markt gevonden. Stel je voor dat hier in Europa geen snijbloemen meer te krijgen zijn in de winter, dan zijn de mensen hier ook ongelukkig. Die vraag heb je toch.
Dit jaar - een sabbatjaar - was in feite de uitgelezen kans voor Israël om het waterverbruik in de landbouw te temperen zonder gezichtsverlies te leiden. De traditie schrijft immers voor dat je in zon jaar je grond niet mag bewerken. Dat zou goed uitkomen, want dan heeft hij ook geen irrigatie nodig. Maar bij mijn weten houden ze er geen rekening mee. Een gemiste kans, vind ik.
Vredespijp
In het begin van de jaren negentig werd toch een waterwerkgroep opgericht als onderdeel van een multilaterale onderhandelingsronde voor vrede in het Midden-Oosten. Levert die geen resultaat op?
Deconinck: Die waterwerkgroep heeft behalve enkele vertrouwenwekkende maatregelen nog maar weinig spectaculaire resultaten geboekt. Syrië en Libanon weigeren trouwens aan de besprekingen deel te nemen. Nochtans zijn er heel wat mogelijkheden om samen te werken. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een pipeline for peace, die zou kunnen vertrekken vanuit Turkije, met vertakkingen naar de Jordaanregio en naar de Golf. Maar ook dat scenario is niet zonder problemen. Syrië zou een belangrijk doorgangsland zijn, waardoor een vredesproces met Israël een eerste vereiste is. Turkije zit met de hand aan de kraan en kan zich zo laten gelden als regionale macht, wat de Arabische landen dan weer niet zien zitten. Hier zou een waterautoriteit wel een oplossing kunnen bieden. Naar analogie met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal beheert die waterautoriteit dan de bronnen en infrastructuur en kunnen eventuele discussies op vreedzame wijze worden geregeld. Maar de vraag is natuurlijk ook wie dat allemaal gaat betalen.
Hoe concreet is die pipeline for peace?
Deconinck: Dat is een ideetje van enkele bekende politici uit de regio. Maar ik denk niet dat er al haalbaarheidsstudies en milieu-effectrapporten over bestaan. We weten wel al dat het tien jaar zou duren voor het project klaar is en dat het eigenlijk veel te veel zou kosten om het door de landen uit de regio zelf te laten uitvoeren. Mocht het uitgevoerd worden, heb je natuurlijk een interessante stok achter de deur: de landen uit de regio zouden hulp moeten krijgen van instellingen als de Wereldbank of de Europese Investeringsbank, wat toelaat voorwaarden te stellen. Dan kun je wel met die waterautoriteit op de proppen komen.
Tien jaar is natuurlijk nog lang.
Deconinck: Ja, en tegen dan zijn de problemen al niet meer te overzien. Iedere dag dat er langer wordt gedraald om een duurzame oplossing te vinden, is een dag lang verloren water. John Friedman, adviseur van de voormalige Israëlische premier Ehud Barak, formuleerde het tijdens de Wereld Waterconferentie van maart 2000 in Den Haag als volgt: Een regionale oplossing van het waterprobleem moet er zo snel mogelijk komen. We moeten de komende maand vrede sluiten, anders zijn we misdadigers. Maar van die vrede valt voorlopig weinig te merken. En een aanhoudende droogte zou voor de hele regio wel eens een ramp kunnen zijn.